Wie is mijn naaste?
De vraag “Wie is mijn naaste?” wordt vaak gesteld en is een belangrijke vraag.
Deze vraag gaat vaak samen op met, of komt voort uit de vraag “wat moet ik doen voor God?”.
Het is het zoeken naar dat wat God ons gebied en van ons verlangt. Het is vaak verbonden aan het werken (wat te doen) voor God.
Gelukkig voor ons is deze vraag door Jezus zelf beantwoord in Lucas 10 waar beide vragen (Wat moet ik doen?, en Wie is mijn naaste?) aan de orde komen.
Lucas 10:25 (HSV) En zie, een wetgeleerde stond op om Hem te verzoeken, en zei: Meester, wat moet >ik< doen om het eeuwige leven te beërven? 26 En Hij zei tegen hem: Wat staat er in de Wet geschreven? Wat leest u daar? 27 Hij antwoordde en zei: U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf. 28 Hij zei tegen hem: U hebt juist geantwoord. Doe dat en u zult leven. 29 Maar hij wilde zichzelf rechtvaardigen en zei tegen Jezus: Wie is mijn naaste? 30 Jezus antwoordde en zei: Een man ging van Jeruzalem naar Jericho en viel in de handen van rovers, die hem de kleren uittrokken, hem daarbij slagen toedienden en hem bij hun vertrek halfdood lieten liggen. 31 Toevallig kwam er een priester langs diezelfde weg, en toen hij hem zag, ging hij aan de overkant voorbij. 32 Evenzo ging ook een Leviet, toen hij op die plek kwam en hem zag, aan de overkant voorbij. 33 Maar een Samaritaan die op reis was, kwam in zijn buurt, en toen hij hem zag, was hij met innerlijke ontferming bewogen. 34 En hij ging naar hem toe, verbond zijn wonden en goot er olie en wijn op. Hij tilde hem op zijn eigen rijdier, bracht hem naar een herberg en verzorgde hem. 35 En toen hij de volgende dag wegging, haalde hij twee penningen tevoorschijn, en hij gaf ze aan de waard en zei tegen hem: Zorg voor hem, en wat u verder aan kosten maakt, zal ik u geven als ik terugkom. 36 Wie van deze drie denkt u dat de naaste geweest is van hem die in handen van de rovers gevallen was? 37 En hij zei: Degene die hem barmhartigheid bewezen heeft. Jezus zei tegen hem: Ga heen en doet u evenzo.
Dit stuk in Lucas spreekt van een wetgeleerde die Jezus vraagt wat hij moet doen om het eeuwige leven te beërven. Een hele goede vraag, die veel mensen zich afvragen. Aangezien deze man een wetgeleerde is, is eigenlijk deze vraag vreemd. De wet vertelt namelijk heel duidelijk wat men zou moeten doen om eeuwig leven te beërven. De reden waarom hij dit toch vraagt is omdat het voor een mens niet haalbaar is wat de wet voorschrijft, en dat voelt deze man vast en zeker vanbinnen.
Jezus vraagt aan deze Schriftgeleerde wat de wet zelf zegt. Het antwoord is kort maar krachtig. “U zult de Heere, uw God, liefhebben (Agape) met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf.” Het eeuwige leven ligt volgens de wet in het liefhebben van de Heere uw God met heel je hart, heel je ziel en heel je kracht en heel je verstand. Maar ook uw naaste als uzelf.
De tegenstrijdigheid?
God liefhebben met heel je hart, ziel, kracht en verstand is als zondig mens lastig te realiseren in deze wereld vol afleiding en andere dingen die we liefhebben, daarin zal ieder mens eerlijk moeten zijn. Met dat besef, of misschien in de volle overtuiging dat we God al liefhebben met heel ons hart, ziel en kracht kijken we als mens graag naar het volgende punt die de wet eist, want misschien is dat (ook) wel haalbaar en krijgen we alsnog het eeuwige leven?
Dit zorgt bij het volgende punt (je naaste liefhebben als jezelf) uiteraard voor de vervolgvraag “wie is mijn naaste?”.
In dit antwoord over wat de wet van ons vraagt lijkt nu wel een tegenstrijdigheid te ontstaan. Zeker als je (wat logisch is) de naaste in dit stuk al bent gaan zien als een ander (mede)mens of persoon in de wereld om je heen.
Wat is de tegenstrijdigheid? Dat is dat als je de Heere uw God liefhebt met heel je hart, ziel, kracht en verstand zou er niets over moeten zijn voor het liefhebben van je naaste (medemens). Want anders was het liefhebben van God niet met heel je hart, ziel, kracht en verstand. Jezus benadrukt dit zelf ook nog eens uit de wet bij de verzoeking in de woestijn.
Mattheüs 4:9 -10: “De duivel zei tegen Jezus: ‘Al deze dingen zal ik U geven, als Gij zult neervallen en mij zult aanbidden.’ Toen zei Jezus tegen hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: De Heere, uw God, zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen.”
Ook in de wet staat dit wederom duidelijk, en ook met de reden. Namelijk dat God een naijver/jaloers God is.
Exodus 20:5 U zult zich daarvoor niet neerbuigen, en die niet dienen, want Ik, de HEERE, uw God, ben een na-ijverig (jaloers) God, Die de misdaad van de vaderen vergeldt aan de kinderen, aan het derde en vierde geslacht van hen die Mij haten.
Dat God een jaloers God is blijkt ook uit de hele relatie die God heeft met Zijn volk Israël. Hij had Zijn volk apart gezet om Hem, en Hem alleen te dienen. Deze jaloezie is geen negatief iets, maar juist positief want buiten God is er geen leven. Zijn liefde drijft Hem ertoe ons van de dood te willen weg houden. Toch houdt Israël zich bezig met andere zaken en afgoderij en word daarom vervolgens door God een overspelige vrouw (hoer) genoemd. Het liefhebben van iets anders dan God zelf is volgens het Woord afgoderij en kwaad in Zijn ogen.
Hoe kan het dan toch dat in de wet, en in Lucas wordt gezegd dat we naast het volledig liefhebben van de Heere uw God we ook onze naaste lief moeten hebben als onszelf. Dat kunnen we alleen begrijpen door de gelijkenis die Jezus geeft als antwoord op wie die naaste is, en dat antwoord is als volgt:
Er was een man (vul jezelf hier maar in) die we weg ging van Jeruzalem (De stad van God) naar Jericho (de diepst gelegen stad ter wereld, symbool voor het dodenrijk, de dood). Hij (ook jij) ging of gaat een weg van God af naar beneden, naar de dood maar halverwege overkomt hem iets waardoor hij stilgezet wordt op die reis. Vervolgens komen er een priester en leviet (mensen die God zouden dienen volgens de wet, op eigen kracht door offers uit de wet die niet volmaakt zijn) en zij helpen de man niet. (dat kunnen zij ook niet, zij zijn al druk zat met zichzelf te rechtvaardigen met hun eigen werk en weg.) Zij gaan beide ook de verkeerde weg naar beneden en zijn niet bewogen met het redden of helpen van deze man. Daarna komt er een Samaritaan (Symbool voor Jezus Christus zelf, Hij die verafschuwt werd) voorbij (een persoon waar de Joden, en mensen van de wet aanstoot aan nemen) en Hij redt deze man met wijn (Zijn bloed) en olie (Zijn Heilige Geest) en betaald (Zijn Offer) voor deze man een veilig onderkomen (In Hemzelf, Zijn Gemeente, Zijn Lichaam, de herberg) waardoor deze man gered wordt. Ook zit er een belofte in dat deze Samaritaan zou terugkomen. (Wederkomst van Christus).
Vervolgens wordt het antwoord op de vraag gegeven, wie dan de naaste is van deze man (jij dus) die gered moest worden. En dat antwoord is simpel. “Degene die hem barmhartigheid bewezen heeft.” oftewel de Barmhartige Samaritaan, oftewel Jezus Christus zelf.
De Barmhartige Samaritaan zelf is dus de naaste. De persoon die op de grond lag en geholpen moest worden is niet de naaste wat helaas meestal wordt uitgelegd aan de hand van dit stuk. Als we dit zo lezen is de tegenstrijdigheid ook gelijk weg. Want als wij God liefhebben met heel of hart, ziel, kracht en verstand zullen wij ook Christus (de naaste, Hij die ons redde) liefhebben. Dat liefhebben is dan ook niet zo moeilijk, Hem liefhebben die ons gered heeft. Dan snappen we ook dat het gebod van de naaste liefhebben nu gelijk is geworden aan het eerste gebod van God liefhebben, beide zijn God. In Hem zijn wij met vele gelovigen 1 lichaam en samen zijn wij allen in Hem de Zoon van God en hebben we ook elkaar lief als naaste. Want iedere gelovige in Christus is in Zijn lichaam onze naasten, want wij zijn samen 1 vlees in Christus.
Het mooie van dit stuk is dat het gelijk duidelijk is dat alles dus Gods werk is.
Wij moeten namelijk net zo doen zegt Jezus hier in Lucas. Daarvoor moeten wij zelf gered worden van onze weg naar de dood (onze eigen doden werken zie: Heb 9:14) en Hem liefhebben die ons gered heeft (ons barhartig/genadig is geweest). Zoals je namelijk kunt lezen in Heb 9:11-14 zie je dat de offers van de priesters en levieten niet volmaakt waren, en dus de weg naar de dood bleken te zijn. Maar het offer van Christus in de werkelijke tabernakel was en is wel volmaakt.
Dit omdat het God zelf is die Het Offer (Zijn Zoon, het ware Lam Gods) geeft, en Hem dus alle eer en liefhebben toekomt.
Als ons nu dus zoveel vergeven is, en wij daarmee gered zijn van de dood. Mogen wij in Christus vervolgens ook als lichaam van Hem anderen vergeven wat zij fout hebben gedaan (zie het Onze Vader). Daarmee leren wij liefhebben dat wat in Christus al wordt geliefd. Dan is het ook niet langer meer ons eigen vleselijk werk waardoor wij gered worden, en anderen liefhebben, maar het werk van Christus en daarmee dus van God zelf geworden.
En dáár schept God juist Zijn behagen in. God heeft geen behagen in het werk van mensen en vlees. Hij heeft alleen maar behagen in Zijn eigen werk. En het werk van Zijn handen is Zijn Zoon.
Romeinen 8:6 (HSV) Want het denken van het vlees is de dood, maar het denken van de Geest is leven en vrede. 7. Immers, het denken van het vlees is vijandschap tegen God. Het onderwerpt zich namelijk niet aan de wet van God, want het kan dat ook niet. 8. En zij die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen.
Mattheüs 17:5 (HSV) Terwijl hij nog sprak, zie, een lichtende wolk overschaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!
Het gevaar in het leven van een christen is God willen dienen door ons vlees en daarmee God proberen te verblijden en onze eigen redding te bewerken. Dit is ook in Lucas 10 de bedoeling van de Schriftgeleerde die de vraag stelde. Hij vroeg wat hij kon doen om het eeuwige leven te beërven, en er staat zelfs bij dat hij dit vroeg omdat hij zichzelf wilde rechtvaardigen. Maar een mens kan zichzelf niet rechtvaardigen, en de mens kan alleen door genade (het werk van Christus zelf) gerechtvaardigd worden. Als iemand op zijn eigen werken/handelen/tradities vertrouwt qua redding, dan is dat een afgod. Het houdt je namelijk bezig met zinloze pogingen en dus van God af, en dat terwijl de weg naar God door Christus open is.
Jesaja 2:8 (HSV) Hun land is vol afgoden; voor het werk van hun handen buigen zij zich neer, voor wat hun vingers gemaakt hebben.
In plaats van het werken voor God (het zelf doen) moeten we ons volledig richten op het liefhebben van God met heel ons hart, ziel, kracht en verstand door Jezus Christus. Dan kan God in die afhankelijke relatie met Hem door ons heen werken op Zijn manier, en Zijn tijd.
Dit wordt nogmaals bevestigd uit Lucas als we na de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan doorlezen. Want het vervolg stuk hoort er ook bij.
Lukas 10:38 (HSV) Het gebeurde, toen zij onderweg waren, dat Hij in een dorp kwam. En een vrouw van wie de naam Martha was, ontving Hem in haar huis. 39. En zij had een zuster die Maria heette, die ook aan de voeten van Jezus zat en naar Zijn woord luisterde. 40. Maar Martha was druk bezig met bedienen. Nadat zij erbij was komen staan, zei zij: Heere, trekt U het Zich niet aan dat mijn zuster mij alleen laat bedienen? Zeg toch tegen haar dat zij mij helpt. 41. Jezus antwoordde en zei tegen haar: Martha, Martha, u bent bezorgd en maakt u druk over veel dingen. 42. Slechts één ding is nodig. Maria heeft het goede deel uitgekozen, dat niet van haar zal worden afgenomen.
In dit stuk zien we een afschaduwing van 2 gelovigen. Zij zijn beide vrouwelijk in dit voorbeeld omdat dit de positie een christen in de gemeente weergeeft. Wij Zijn namelijk de vrouw van Christus en Hij is de man (het hoofd).
Efeze 5:23 (HSV) want de man is hoofd van de vrouw, zoals ook Christus Hoofd van de gemeente is; en Hij is de Behouder van het lichaam. 24. Daarom, zoals de gemeente aan Christus onderdanig is, zo behoren ook de vrouwen in alles hun eigen mannen onderdanig te zijn.
We zien in dit voorbeeld dat Maria aan het luisteren is naar Zijn woord. Dit is precies wat Paulus ook bedoelt met onze positie in het Lichaam van Christus. Hij is het Hoofd (de Man) en Hij spreekt Zijn woorden tot ons. Wij als gemeente (vrouw) moeten leren zwijgen binnen de gemeente om te luisteren naar Hem (Het Hoofd, de Man)
1 Korinthe 14:34 (HSV) Laten uw vrouwen in de gemeenten zwijgen. Het is hun immers niet toegestaan te spreken, maar bevolen onderdanig te zijn, zoals ook de wet zegt.
We lezen verder in het verhaal van Martha en Maria dat Martha druk bezig was met dienen, en vervolgens aanstoot neemt dat Maria dat niet doet. Ze doet haar beklaag bij de Heer en Hij antwoord dat Maria het goede deel had uitgekozen (zitten aan Zijn voeten en luisteren naar Zijn Woord) en dat dat niet haar ontnomen zal worden. En wederom lezen we dan even de tekst;
Mattheüs 17:5 (HSV) Terwijl hij nog sprak, zie, een lichtende wolk overschaduwde hen; en zie, een stem uit de wolk zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!
De volmaakte Goddelijke liefde
Om beter te kunnen benadrukken dat het liefhebben van de naaste iets is wat door God, en in God alleen gebeuren kan, is het belangrijk te weten dat de bijbel sowieso spreekt van verschillende soorten van liefde. In onze vertaling is dit helaas onderbelicht omdat hier geen aparte woorden voor gebruikt worden. Hiervoor moeten we in de Griekse grondtekst de twee woorden naast elkaar zetten en aanduiden wat het verschil is.
Agape (volmaakte liefde) – Agapaō ἀγαπάω (strong: G25)
Philio (beperkte liefde) – phileō φιλέω (strong G5368)
In het onderstaande stuk komt het verschil tussen deze twee vormen van liefde duidelijk naar voren:
Johannes 21:7 (HSV) De discipel dan die Jezus (Agape) liefhad, zei tegen Petrus: Het is de Heere! Toen Simon Petrus dan hoorde dat het de Heere was, sloeg hij het bovenkleed om, want hij was ongekleed, en wierp zich in de zee. 15. Toen zij dan de maaltijd gebruikt hadden, zei Jezus tegen Simon Petrus: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij meer (Agape) lief dan dezen? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U (Philio) houd. Hij zei tegen hem: Weid Mijn lammeren. 16. Hij zei opnieuw tegen hem, voor de tweede keer: Simon, zoon van Jona, hebt u Mij (Agape) lief? Hij zei tegen Hem: Ja, Heere, U weet dat ik van U (Philio) houd. Hij zei tegen hem: Hoed Mijn schapen. 17. Hij zei voor de derde keer tegen hem: Simon, zoon van Jona, (Philio) houdt u van Mij? Petrus werd bedroefd, omdat Hij voor de derde keer tegen hem zei: (Philio) Houdt u van Mij? En hij zei tegen Hem: Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U (Philio) houd. Jezus zei tegen hem: Weid Mijn schapen. 18. Voorwaar, voorwaar, zeg Ik u: Toen u jonger was, omgordde u uzelf en liep u waar u wilde; maar als u oud geworden bent, zult u uw handen uitstrekken, en een Ander zal u omgorden en u brengen waar u niet heen wilt. 19. En dit zei Hij om aan te duiden met wat voor dood hij God verheerlijken zou. En nadat Hij dit gezegd had, zei Hij tegen hem: Volg Mij!
In deze tekst zien we dat de discipelen zich bevinden in een boot op zee. Jezus staat aan de kant maar zij herkennen hem niet gelijk. Één discipel herkent Jezus wel. (Johannes), dit komt omdat er staat dat deze discipel Jezus met Agape liefde liefhad. Hij had door zijn geloof in Jezus de liefde van God ontvangen en had een levende relatie met de Heer en daarom herkende hij ook direct dat het de Heere was. Petrus zien we hier als een gelovige die dit nieuws van Johannes direct aanneemt. Hij gelooft door de Agape liefde van de ene discipel (Johannes) voor de Heer nu ook dat het de Heer is. En zijn reactie is: Hij omgordt zichzelf en stort zich in de zee (teken van de doop, en de symbool voor de dood en daarmee het einde aan eigen werken om vervolgens tot Christus te komen).
Vervolgens gaat het stuk verder waarin Jezus twee maal aan Petrus vraagt of Petrus Jezus met Agape liefde liefheeft. Petrus antwoord hierop steeds eerlijk dat hij de Heer liefheeft met zijn beperkte, niet volledig toegewijde (Philio) liefde.
De derde keer vraagt Jezus of Petrus Hem Philio liefheeft. Daarmee doet Jezus een stap terug en komt Petrus tegemoet in het niveau van liefhebben omdat Petrus niet meer kan geven dan dat. Daarmee beseft Petrus zijn tekortkoming in de echte Goddelijke liefde die Jezus eigenlijk van hem vroeg, en hij breekt uit in tranen.
Hij wil Jezus liefhebben met Agape liefde, oftewel God liefhebben met heel zijn hart, ziel, verstand en kracht maar hij erkent dat hij dit zelf niet kan. Dit was de erkenning die Jezus wou zien bij Petrus, omdat wanneer de mens erkent het niet te kunnen (zwakheid) kan God Zijn werk doen en krachtig Zijn.
Het antwoord van Jezus is daarom ook vervolgens een profetie waarin Hij aangeeft dat er een moment komt waarin Petrus niet meer zichzelf zal omgordden (eigen werken) maar een Ander (de Heer zelf) dit zou doen. En dat zou hem (de oude mens Petrus) brengen naar een plek waar zijn vlees niet heen wil (maar wel heen moet) en dat is het kruis. (Volg mij!)
Petrus moest zijn oude mens en zijn eigen werken (handen binden) leren afleggen in de doop (de dood in Christus) zodat hij in die dood van zijn oude mens/vlees God zou verheerlijken. Want daaruit kan een nieuwe mens geboren worden, een nieuwe schepping namelijk Christus zelf tot eer van God en God alleen uit werken van God door Zijn Zoon alleen!
1 Korinthe 15:35 (HSV) Maar, zal iemand zeggen, hoe worden de doden opgewekt en met wat voor lichaam komen zij terug? 36. Dwaas, wat u zaait, wordt niet levend, als het niet gestorven is.
Galaten 4:19 (HSV) mijn lieve kinderen, van wie ik opnieuw in barensnood ben totdat Christus gestalte in u krijgt. 22. Want er staat geschreven dat Abraham twee zonen had, een van de slavin, en een van de vrije. 23. Maar hij die van de slavin was (de oude mens), is naar het vlees geboren, (de oude mens, het vlees werkt voor zijn Heer maar ontvangt geen loon of erfenis) hij echter die van de vrije was, door de belofte. (De beloofde Zoon, de nieuwe mens, één met Christus met recht op een erfenis als een Zoon waarvoor hij als Zoon niet heeft gewerkt. De Vader heeft gewerkt voor die erfenis, de Zoon krijgt deze gewoon als genade!) 28. Wij nu, broeders, zijn kinderen van de belofte, net zoals Izak. 29. Maar zoals destijds hij die naar het vlees geboren was, hem vervolgde die naar de Geest geboren was, zo is het ook nu. 30. Wat zegt de Schrift echter? Jaag de slavin en haar zoon weg (de woestijn in door de doop in de zee net zoals Israël, waar al het oude vlees uit Egypte zou sterven in de woestijn), want de zoon van de slavin (de oude mens) zal beslist niet erven met de zoon van de vrije. (de nieuwe mens in Christus) 31. Daarom, broeders, wij zijn geen kinderen van de slavin, maar van de vrije.
Laten we dan van diezelfde Petrus die het zwaard nam (eigen woord en eigen werken) en een ander de oren ermee afsloeg. En pas Het Woord (het twee snijdende zwaard) toe op uzelf omdat de oude mens hierdoor zou sterven, en de nieuwe zal opstaan in Christus!
Hebreeën 4:12 (HSV) Want het Woord van God (Jezus Christus) is levend en krachtig en scherper dan enig tweesnijdend zwaard, en het dringt door tot op de scheiding van ziel en geest, van gewrichten en merg, en het oordeelt de overleggingen en gedachten van het hart.
Lukas 2:34 (HSV) En Simeon zegende hen en zei tegen Maria, Zijn moeder: Zie, dit Kind (Jezus Christus) is bestemd tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat tegengesproken zal worden 35. – ook door uw eigen ziel zal een zwaard gaan – opdat de overwegingen uit veel harten openbaar worden.
Mattheüs 26:52 Toen zei Jezus tegen hem: Doe uw zwaard (het gaat namelijk niet om Petrus Zwaard/Woord, maar om Gods zwaard) terug op zijn plaats, want allen (de oude mens en zijn werken) die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.
Laat je dus redden door Hem die barmhartigheid heeft bewezen aan het kruis voor ons allemaal, en leer door Hem om Hem lief te hebben, en ook de anderen lief te hebben. Laat God in jou het werk doen waarin Hij Zijn behagen vindt. Heb door Zijn liefde de naasten in Christus lief, maar ook alles wat God geschapen heeft en dus van Hem is. Heb dus naast je broeders en zusters in Christus ook je broeders en zusters in Adam lief, maar vergeet niet eerst God lief te hebben met heel je hart, ziel en verstand, dan volgt de rest vanuit die relatie met God.
En dan sluit ik af met een tekst uit het evangelie van de Apostel van de liefde, een tekst die eigen in een adem zegt waar ik hierboven onnodig veel woorden voor gebruikt heb om duidelijk te maken;
1 Johannes 4:10 (HSV) Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons heeft liefgehad en Zijn Zoon zond als verzoening voor onze zonden. 11. Geliefden, als God ons zo liefhad, moeten ook wij elkaar liefhebben. 19. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft. 20. Als iemand zou zeggen: Ik heb God lief, en hij zou zijn broeder haten, dan is hij een leugenaar. Want wie zijn broeder, die hij ziet, niet liefheeft, hoe kan hij God liefhebben, Die hij niet gezien heeft? 21. En dit gebod hebben wij van Hem, dat wie God liefheeft, ook zijn broeder moet liefhebben.